verbrouwen

Dutch

Pronunciation

  • IPA(key): /vərˈbrɑu̯.ə(n)/, /vɛrˈbɑu̯.ə(n)/
  • Hyphenation: ver‧brou‧wen
  • Rhymes: -ɑu̯ən

Etymology 1

From Middle Dutch verbrouwen. Equivalent to ver- + brouwen (to brew).

Verb

verbrouwen

  1. (transitive) to use up by brewing (corn, barley, malt)
Inflection
Inflection of verbrouwen (weak with strong past participle, prefixed)
infinitive verbrouwen
past singular verbrouwde
past participle verbrouwen
infinitive verbrouwen
gerund verbrouwen n
present tense past tense
1st person singular verbrouwverbrouwde
2nd person sing. (jij) verbrouwtverbrouwde
2nd person sing. (u) verbrouwtverbrouwde
2nd person sing. (gij) verbrouwtverbrouwde
3rd person singular verbrouwtverbrouwde
plural verbrouwenverbrouwden
subjunctive sing.1 verbrouweverbrouwde
subjunctive plur.1 verbrouwenverbrouwden
imperative sing. verbrouw
imperative plur.1 verbrouwt
participles verbrouwendverbrouwen
1) Archaic.

Etymology 2

See the etymology of the corresponding lemma form.

Participle

verbrouwen

  1. past participle of verbrouwen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.