ontgraven

Dutch

Etymology

ont- + graven

Pronunciation

  • IPA(key): /ɔntˈɣraːvə(n)/
  • (file)
  • Rhymes: -aːvən

Verb

ontgraven

  1. (transitive) to excavate, to unearth

Inflection

Inflection of ontgraven (strong class 6, prefixed)
infinitive ontgraven
past singular ontgroef
past participle ontgraven
infinitive ontgraven
gerund ontgraven n
present tense past tense
1st person singular ontgraafontgroef
2nd person sing. (jij) ontgraaftontgroef
2nd person sing. (u) ontgraaftontgroef
2nd person sing. (gij) ontgraaftontgroeft
3rd person singular ontgraaftontgroef
plural ontgravenontgroeven
subjunctive sing.1 ontgraveontgroeve
subjunctive plur.1 ontgravenontgroeven
imperative sing. ontgraaf
imperative plur.1 ontgraaft
participles ontgravendontgraven
1) Archaic.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.