behoren

Dutch

Etymology

From Middle Dutch behôren. Equivalent to be- + horen.

Pronunciation

  • IPA(key): /bəˈɦoːrə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: be‧ho‧ren
  • Rhymes: -oːrən

Verb

behoren

  1. (intransitive) to belong [+ tot (to)] (be accepted in a group)
    Zij behoort tot de beste studenten van haar klas.She belongs to the best students in her class.
    Deze tradities behoren tot de oudste van het land.These traditions belong to the oldest in the country.
    Als lid van de club behoor je tot een speciale gemeenschap.As a member of the club, you belong to a special community.
  2. (intransitive) to befit, behoove

Inflection

Inflection of behoren (weak, prefixed)
infinitive behoren
past singular behoorde
past participle behoord
infinitive behoren
gerund behoren n
present tense past tense
1st person singular behoorbehoorde
2nd person sing. (jij) behoortbehoorde
2nd person sing. (u) behoortbehoorde
2nd person sing. (gij) behoortbehoorde
3rd person singular behoortbehoorde
plural behorenbehoorden
subjunctive sing.1 behorebehoorde
subjunctive plur.1 behorenbehoorden
imperative sing. behoor
imperative plur.1 behoort
participles behorendbehoord
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: behoort
  • Negerhollands: behoor
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.