adelstand

From Dutch adelstand. Equivalent to adel +‎ stand.

• IPA^(key): /ˈɑː.dəlˌstant/

adelstand (uncountable)

1. nobility, aristocracy

From adel (“nobility”) +‎ stand (“estate”).

• IPA^(key): /ˈaː.dəlˌstɑnt/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: adel‧stand

adelstand m (plural adelstanden, diminutive adelstandje n)

1. nobility (noble or privileged social class)

   De adelstand had veel privileges in de middeleeuwen. ― The nobility had many privileges in the Middle Ages.

   Het kasteel werd bewoond door leden van de adelstand. ― The castle was inhabited by members of the nobility.

   Hij streefde ernaar tot de adelstand te behoren. ― He aspired to belong to the nobility.

2. nobility (the quality of being noble)

   Zijn adelstand werd erkend door iedereen die hem kende. ― His nobility was recognized by everyone who knew him.

   Ze toonde ware adelstand in haar daden. ― She displayed true nobility in her actions.

   Ware adelstand is niet gebaseerd op rijkdom, maar op karakter. ― True nobility is not based on wealth, but on character.

• (estate): adel, aristocratie
• (status): adeldom

• Afrikaans: adelstand